Deze column verscheen in de jongereneditie van Hello Gorgeous (winter 2017).
Als puber was ik constant opzoek naar het ultieme geluk. Ik was niet gelukkig, en ik wist ook niet hoe ik dat werd. Of ja, eigenlijk wel. Namelijk perfect zijn. In mijn hoofd waren geluk en perfectie twee begrippen die onlosmakelijk met elkaar waren verbonden. Het een kon niet bestaan zonder het ander. Mijn zoektocht naar geluk werd een gevecht om perfectie. Maar zoals we allemaal weten is perfectie onhaalbaar, dus was voor mij mijn eigen geluk onhaalbaar. Het onhaalbare geluk: een melancholische verwoording van mijn jeugd, waarin mijn toekomst getekend werd door de pijn en het verdriet van een al op voorhand verloren gevecht.
Een paar jaar geleden kreeg ik te horen dat ik nooit meer perfect kon zijn. Met een knip van de vingers verdween de druk op mijn borst en kreeg ik ruimte om te ademen. Er kwam vrijheid om mijn imperfecties te omarmen, en zo verdreef ik mijn eigen angsten om te falen. Ik kon eindelijk gelukkig zijn.
Onze generatie groeit op in een samenleving waarin we constant onze bekwaamheid vergelijken met onbereikbare perfectie. We worden via social media overspoeld met andermans succes dat we gebruiken als vergelijkingsmateriaal voor onszelf. Hiermee wordt ons zelfbeeld afhankelijk van het succes van een ander.
Terwijl we heel goed weten dat het vaak maar een kant van de medaille is. En juist die andere kant is zo belangrijk. Imperfectie leert ons gelukkig te zijn. Fouten maken is goed, om hulp vragen is nodig en je zelfbeeld niet laten afhangen van het succes van anderen is noodzakelijk. Leer om imperfect te zijn, en geniet van het falen.