Ik keek hem aan, zijn ogen waren waterig. Onrustig keek hij om zich heen, hij durfde mij niet aan te kijken, wetend dat bij oogcontact er iets zou breken. Ik voelde langzaam mijn woede naar boven komen en probeerde rustig te blijven, want ik wist dat het niet zou helpen. Mijn woede was niet de juiste en het was geen geschikt moment. Mijn woede was nooit geschikt omdat het over zijn pijn betrof. Iets waar je niet boos om kon zijn. Het moest zich laten, ik moest het laten, maar op dat moment kwam het naar boven en ging het niet meer weg. Ik trilde een beetje en zocht met mijn hand langs mijn broek naar wat grip. Het was niet geschikt, maar toch kwam het.
Ik keek hem aan, en hij liet een traan. Zijn pijn was zichtbaar en het maakte mij alleen maar nog kwader. Want waarom begreep hij niet dat zijn pijn mijn pijn was. Dat het gevoel van wanhoop dat hij zo vaak liet merken ook mijn wanhoop was. En dat mijn woede een vorm van ‘houden van’ was. Het constant slikken van mijn woorden, verwisselen met standaardzinnen als ‘het komt wel goed’. Ik kon niet toekijken hoe zijn eigen pijn hem teveel werd, want dan zou mijn pijn ook blijven bestaan. Maar dat, was niet mijn pijn. Het was niet aan mij, noch zal dat ooit zo zijn. Maar toch, toen hij zweeg, sprak ik zijn woorden en liet ik zijn tranen gaan. Ik nam zijn angst en wikkelde die om mij heen, zijn verdriet gegoten in mijn geest. Waar het hem al had gebroken, brak het mij langzaam af. En de woede die was er, maar verzwegen toen hij zweeg. En toen hij zweeg, voor altijd.
No Comments